Een paaseitje op zijn Paasbest
Er was eens een heel klein paaseitje dat er uitzag op zijn Paasbest. Het was gemaakt van warme, donkere, pure chocolade. Het paaseitje voelde zich goed, want het was feest. Het was Paasfeest. Daarom kreeg paaseitje zijn mooiste kleding aan: een prachtige saffierblauwe jas, met een blinkende, zilveren binnenvoering. Paaseitje was verrukt met zijn nieuwe kleren.
Paaseitje had er zin in. Na weken, 6 lange weken, van soberheid en vasten. Een tijd waarin paaseitje niet meer had gefacebooked, geen alcohol had gedronken, geen koekjes en suiker had gehad, geen snickers. In die sobere tijd had het eitje de tijd gehad om dat wat eigenlijk het belangrijkste was in zijn leven – en wat dat is, dat is een Geheim – weer vooraan te zetten. In plaats van achteraan of achterop.
Een tijd ook waarin hij had kunnen terugdenken aan al zijn voorouders die dit Geheim ook kenden – en vergaten – in tijden van pijn en verdriet. Van honger en huilen. Maar ook in tijden van vreugde en feest. In goeie en in slechte tijden voelde hij zich hetzelfde als zijn familie omdat hij ook nog steeds, zelfs na eeuwen, ditzelfde Feest – feest met een hoofdletter! – ook nog vierde.
Want dit Geheim dat ook met dit Feest gevierd werd, gaf altijd hoop en moed. Hoe moeilijk het soms ook was.
En het was niet altijd makkelijk om dit Feest te vieren, want ook paaseitje werd vaak uitgelachen. Ze zeiden dan dat hij maar een zacht eitje was. Een huilebalk. Een Mietje. En weet je waarom ze dat zeiden? Omdat paaseitje geloofde in een man die opstaat uit de dood.
Toch vertelde en vierden paaseitje en alle familie voor hem – en alle familie na hem – dit feest. Dit verhaal over die man. Die man Jezus die werd gekruisigd en die man Jezus die opstond. De kruisiging en de opstanding horen bij elkaar. Zoals vreugde bij verdriet hoort. Zoals hoop bij dood hoort. En leven bij Feest.
Paaseitje was verzonken in allerlei herinneringen van de mooie Feesten die hij had gevierd en de betekenis die het diep in zijn hart elk jaar meer en meer had gekregen. Mijmeringen over het kruis die hem ook weer deden denken aan de moeilijke tijd die hij zelf had gehad. De pesterijen van de grote kuikens die hem zacht eitje hadden genoemd, of hem de grond in hadden getrapt of hem hadden verstopt in het koude gras. Hij voelde zich klein, nietig. Hij voelde zich eigenlijk waardeloos. En zelfs al had hij een prachtig, zilveren jasje om zich heen gewikkeld. Hij was zo in gedachten verzonken, dat hij niets meer van het Feest, niets meer van dat blijde gevoel voelde. Hij voelde zich doods, stil en donker in zichzelf. En terwijl zijn tranen zouter werden, zijn gedachten bitterder en zijn verlegenheid groter, werd hij opgeschrikt door een kraaiende stem van een Haan. De Haan die in de ochtend de dag had verwelkomd met zijn gekraai, was opgestaan, had zijn veren uitgeslagen en kraaide tegen paaseitje: Eitje sta op. Het is morgen. Het is Paasmorgen!! Trek je zilveren jasje aan en wees op je Paasbest!
Paaseitje was wel wakker door de positieve woorden van de Haan, maar hij was nog niet opgestaan. Hij voelde zich van binnen nog niet goed. Er trilde nog iets in hem. Er was nog iets. Hij was zo ver afgedaald in zijn verdriet dat er in hem iets veranderd was. Iets wat hem zo anders had gemaakt, dat hem nooit meer dezelfde deed voelen. Een soort Geheim van binnen. Een geheim dat zout en bitter smaakte, en tegelijk zoet en sprankelend als een glas vol met bubbelwater.
Omdat paaseitje niet goed wist wat er met hem gebeurd was, keek hij nog verdwaasd voor hem uit. Hij moest nog wennen aan het nieuwe eitje dat hij was. Niet het zachte eitje, maar ook niet het eitje met die coole, zilveren jas.
Ineens voelde hij wat hij moest doen. Zo snel als hij kon, pakte hij zichzelf uit. Hij deed zijn schitterende, saffierblauwe jas uit. Het zilver van zijn binnenjas weerkaatste de zonnestralen alle kanten op. Een ieder die dat zag, had pijn aan zijn ogen. Maar paaseitje wist het. Die jas, die moest uit! En zo deed hij.
En toen … toen stond paaseitje daar. Naakt. En in zijn blote kont. Hij had geen jas meer, geen flitsende kleuren. Hij had alleen nog maar zichzelf en Zijn Geheim. Hij vond het eng, doodeng. En hij wilde tegelijk huilen en lachen tegelijk! Zoiets belangrijks gebeurde er.
Paaseitje was de weg van die man Jezus gevolgd. Op zijn manier. Zonder dat hij het wist. En nu hij dit besefte, staande daar naakt als eitje, betekende dit paasfeest nog meer voor hem. Alsof het Geheim nog een beetje dieper in zijn hart was gestort.
Hij kon het zelf ook niet begrijpen, maar het was wel gebeurd. En het was een Feest! Een feest anders dan alle andere …
en misschien begrijp jij nu ook waarom …